De eerste meldingen van de cultivatie van tijgernoten (of chufa's) stammen uit het Egypte van de farao's. In de graftombe van Renkmire, vizier van de farao Tuthmose III (1479–1425 vC), werden resten van brood, gemaakt van chufa, aangetroffen. In Egypte werden deze aardnoten bijzonder gewaardeerd om hun voedingswaarde. Maar met de teloorgang van het oude Egypte lijkt ook de tijgernoot van het toneel te zijn verdwenen. Maar is dat wel zo?
![]() |
[Van knolcyperus naar chufa] |
Dat het lijkt alsof we een paar millennia kwijt zijn is dus maar schijn. Na hun verovering van grote delen van zuidelijk Spanje rond het jaar 711 nC, introduceerden de Arabieren de knolcyperus in de regio rond València. Juist daar waren de omstandigheden perfect voor de knolcyperus. Er bestaan boeken, waarin gemeld wordt, dat er omstreeks de dertiende eeuw in de buurt van València een drank van chufa werd gefabriceerd, een voorvader van de huidige horchata.
In de zeventiende eeuw schreef John Gerarde (1545–1612) in het kruidenboek 'Herball, or Generall Historie of Plantes' (1597), dat chufa ook geconsumeerd werd in het Italiaanse Verona. Daar stond het tot in de achtiende eeuw nog bekend als bagigi, een verbastering van het Arabische woord ḥabb 'aziz, dat letterlijk 'lekker zaad' of 'goed zaad' betekent.
En dus vraag ik me af waar de naam 'chufa' vandaan komt. De meest geaccepteerde verklaring is dat het woord afgeleid is van het Latijnse cyphi dat zoiets moet betekenen als 'geur van galangal (ofwel geelwortel)'. In Frankrijk bestaat het oude woord souchet, dat zijn Latijnse voorganger wat algemener laat klinken '(a plant) whose root smells very sweetly'.
Met andere woorden: iedere plant met geurige wortels was cyphi, souchet of chufa. Bovendien meldde de Arabische benaming ook al dat de wortels lekker zijn. Die observaties kloppen allemaal: de tijgernoot (of chufa) smaakt heerlijk nootachtig zoet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten