De witte walnoot (Juglans cinerea) is een boom, die van nature voorkomt in het oosten van de Verenigde Staten en Zuidoost-Canada. De witte walnoot is een boom tot twintig meter hoog, met uitschieters tot zelfs veertig meter meter. De schors is lichtgrijs en gegroefd. De bladeren zijn tussen de 40 en 70 centimeter lang. Het is een samengesteld blad dat tot 17 deelblaadjes heeft. Die deelblaadjes zijn harig en lichtgroen. De mannelijke bloemen zijn hangende katjes. De vrouwelijke bloemen zijn harig en vormen zich in clusters van twee tot vijf.
De schil van de bolster is harig en groen tot bruinachtig groen van kleur. De eetbare boternoot (of witte walnoot) is ovaal van vorm.
Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Juglans, is afkomstig uit het Latijn, waar het een samenvoeging is van Jōvis en glans. Normaal betekent glans 'eikel', maar soms werd het woord ook wel gebruikt als alternatief voor nux ('noot'). Samenvattend betekent het dus 'noot van (de god) Jupiter. Het tweede deel, cinerea, is ook al Latijn en betekent 'grijs' en benoemt de kleur van de bast.
Uiteraard is de witte walnoot zeer nauw verwant aan de (Europese) walnoot (Juglans regia).
In het Engels wordt deze noot vaak butternut genoemd, maar dat kan verwarring opleveren. De naam butternut wordt namelijk ook gebruikt voor de muskaatpompoen (Cucurbita moschata). Daarom is 'witte walnoot' misschien de meest duidelijke term voor deze noot.
Gedurende de Amerikaanse Revolutie maakte men een extract van de schors van deze boom in de hoop dat het drinken daarvan pokken zou voorkomen, ernstige diarree kon behandelen en andere maag- en darmstoornissen zou kunnen verhelpen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten