Pagina's

Ruw parelzaad

Ruw parelzaad (Lithospermum arvense) is een broertje van het hier besproken glad parelzaad (Lithospermum officinale) en rood parelzaad (Lithospermum erythrorhizon). In het Engels heeft hij nogal wat bijnamen, waaronder field gromwell, corn gromwell, bastard alkanet en stone seed. Ruw parelzaad gedraagt zich soms als een akkeronkruid.
Deze versie van het parelzaad is een lage tot middelhoge, behaarde en slanke lentebloeier. Hij bereikt een hoogte die varieert van 10 tot 70 centimeter. Hij is in het bezit van tot vijf centimeter lange lancetvormige bladeren. Ruw parelzaad bloeit van april tot juni met circa negen millimeter lange, rechtopstaande bloemen. De kleur daarvan is meestal gebroken wit, maar soms tref je ze aan met een zweem van blauw.

Deze eenjarige soort is inheems in Europa en Azië, maar in ons land blijkt hij behoorlijk zeldzaam te zijn, voornamelijk als gevolg van het verminderen van het akkerareaal, aan het veel intensievere gebruik van die akkers, alsmede het overdadig gebruik van herbiciden. Ruw parelzaad houdt van een zonnige, ietwat vochtige en matig voedselrijke bodem. Ze groeit in akkers, op omgewerkte en braakliggende grond, in bermen en op spoorwegterreinen, op oeverwallen en stroomruggen langs rivieren.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Lithospermum, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks, waar lithos (λῐ́θος) 'steen' betekent en sperme (σπέρμα) 'zaad'. Samen is dat 'op een steentje lijkend zaad'. Het tweede deel, arvense, is Latijns want arvēnsis betekent 'veld', 'grasland' of 'weide'.

De Europese Unie heeft in 2015 de geraffineerde olie van het zaad van het ruw parelzaad de status van Novel Food verleend. Sommige boeren hebben de stoute schoenen aangetrokken en zijn al voorzichtig begonnen met de teelt van ruw parelzaad. Iedere hectare ruw parelzaad levert een equivalent aan essentiële vetzuren van wel 320,000 ansjovissen[1].

De zaadolie bevat hoge niveaus (42-48%) omega-3 ALA (c18:3), (19-21%) omega-3 SDA (c18:4), (9-15%) omega 6 LA (c18:2) en (5-8%) omega-6 GLA (c18:3). Het blijkt dat de aanmaak van omega-3 EPA (c20:5) in ruw parelzaad wel 400% efficiënter verloopt dan in lijnzaadolie. Bovendien is aangetoond dat parelzaadolie endogeen omega-3 DHA (C22:6) vormt met een vergelijkbare efficiëntie als pure mariene DHA bij zoogdieren en dat de DHA-niveaus in de hersenen en de lever op dezelfde manier worden gehandhaafd.

Veel voedingsdeskundigen beweren dat de meest gunstige omega-3:6-verhouding een verhouding van 4:1 is, maar de verhouding van het typische westerse dieet ligt ver verwijderd van dat advies, vooral vanwege de hoeveelheid maïs-, soja-, palm- en zonnebloemolie in al het bewerkte voedsel dat we dagelijks eten. Daardoor wordt onze inname van omega-6-linolzuur (LA) veel te hoog. De 4:1-verhouding van ruw parelzaadolie is een perfecte manier om mensen te helpen dat evenwicht te herstellen. Bovendien is GLA relatief ongebruikelijk in onze voedingsbronnen.

[1] Myers, Cumberford: Ahiflower Oil—The Rising GLA Alternative to Evening Primrose for Women & Vegans in Integrative Medicine – 2021. Zie hier.

Walnoten en de prostaat

Mannen gaan pas over hun prostaat nadenken als ze de middelbare leeftijd bereikt hebben. Dan gaan er binnen hun vriendenkring soms verhalen circuleren over plasproblemen of over een nog zorgwekkender kwaal, zoals prostaatkanker.
Wetenschappelijk onderzoek lijkt aan te tonen dat het regelmatig eten van walnoten de kans op het krijgen van prostaatkanker kan verminderen[1]. Dat suggereren in ieder geval de resultaten van een dierstudie.

De onderzoekers injecteerden menselijke prostaatkankercellen [LNCaP] onderhuids in muizen. Een deel van de muizen kreeg hun standaardvoer, een ander deel voer waarin walnoten waren gestopt. Dat voer bestond voor 11 procent uit walnoten.

Bij de muizen die geen walnoten kregen vonden de onderzoekers uiteindelijk bij 44 procent van de dieren tumoren. Bij de walnootgroep was dat slechts bij 18.7 procent het geval. De tumoren in de walnootgroep waren bovendien kleiner dan in de controlegroep. De onderzoekers vonden in de lever van de muizen die walnoten hadden gekregen minder F2-isoprostanes. Die komen vrij als vrije radicalen inwerken op celmembranen.

Walnoten bevatten hoge waarden van de bekende meervoudig onverzadigde omega-3-vetzuren, waaronder eicosapentaeenzuur (EPA) en het verwante docosahexaeenzuur (DHA). Daarvan is wel bekend dat ze de groei van prostaatkanker kunnen remmen[2].

Het vervelende van dit soort onderzoeken is dat ze graag op wat zweverige websites worden besproken om aan te tonen dat je toch echt meer walnoten in je dieet zou moeten opnemen. It's nuts, zogezegd.

Want het genoemde onderzoek stamt uit 2013 en dat betekent dat de uitkomsten in de moderne wetenschap vaak (te) oud of (al) achterhaald zijn. Uit meer recent onderzoek werd namelijk geen significant verband gevonden tussen de inname van noten en het risico op totale, uitgezaaide, niet-uitgezaaide en fatale prostaatkanker (We found no significant association between nut intake and risk of total, advanced, non-advanced, and fatal prostate cancer)[3].

Daarmee wil ik niet beweren dat walnoten niet gezond zouden zijn of niet zouden passen in een gezond of Mediterraan dieet. Wat ik wel duidelijk probeer te maken is dat het op internet plaatsen van gemakzuchtig vertaalde artikeltjes niet bijdraagt aan de oplossing van kwalen als prostaatkanker.

[1] Reiter et al: A walnut-enriched diet reduces the growth of LNCaP human prostate cancer xenografts in nude mice in Cancer Investigation 2013. Zie hier.
[2] Bilodeau et al: Long chain omega-3 fatty acids and their oxidized metabolites are associated with reduced prostate tumor growth in Prostaglandins, Leukotrienes, and Essential Fatty Acids – 2020.
[3] Balali et al: Association between nut consumption and prostate cancer risk in adults: A systematic review and dose-response meta-analysis of observational studies in Nutrition, Metabolism, and Cardiovascular Diseases - 2023

Noten en Depressie

Recent Brits onderzoek lijkt aan te tonen dat het eten van noten de kans op het krijgen van een depressie verlaagt[1]. Het onderzoek was gebaseerd op gegevens uit de Britse gezondheidsdatabank, de United Kingdom (UK) Biobank.
Uit die database werden 13,504 deelnemers gekozen die geen last hadden van depressieve gevoelens. Na gemiddeld vijf jaar bleken 1,122 van de deelnemers een 'echte' depressie te hebben of hebben gehad. Daarna werd gekeken of het dagelijks eten van 30 gram noten van invloed kon zijn op het krijgen of voorkomen van die depressie. Als alle niet ter zake doende invloeden werden weggefilterd bleek dat de 'noteneters' statistisch gezien een 17 procent lagere kans hadden op het krijgen van een depressie.

Wat kon daarvan de oorzaak zijn, zo vroeger de wetenschappers zich af. Ze denken dat de ontstekingsremmende eigenschappen van noten wel eens de mogelijke oorzaak kan zijn. Er bestaat namelijk een verband tussen depressie (en andere geestelijke problemen) en ontstekingswaarden in het lichaam[2]. Mede daardoor heeft het concumeren van noten ook een positieve invloed op het voorkomen van hart- en vaatziekten.

Al die voordelen zijn al te behalen met het dagelijks eten van een handjevol noten of pinda's. Bovendien passen noten in het befaamde Mediterrane dieet, waar extra virgine olijfolie ook al grote voordelen voor je gezondheid oplevert. Zie hier voor veel meer informatie.

[1] Bizzozero-Peroni et al: Nut consumption is associated with a lower risk of depression in adults: A prospective analysis with data from the UK Biobank cohort in Journal of Clinical Nutrition – 2023
[2] Rajaram et al: Effect of Nuts on Markers of Inflammation and Oxidative Stress: A Narrative Review in Nutrients - 2023

Beukennootjes

De beuk (Fagus sylvatica) hoor je eigenlijk de Europese beuk of gewone beuk te noemen om hem te te onderscheiden van andere soorten binnen het geslacht Fagus. De beuk is inheems in grote delen van Europa, van zuidelijk Scandinavië tot halverwege Portugal, Spanje en Italië. Daaronder wordt het hem te warm onder de voeten en kom je de beuk alleen nog tegen boven de 1,000 meter hoogte in de bergen. Beukenbossen zijn erg donker, omdat bomen dicht op elkaar gepakt zijn. Weinig zonlicht bereikt de grond, waardoor andere soorten nauwelijks de kans krijgen om te overleven. Tegelijkertijd ontstonden er juist daardoor duistere verhalen die uiteindelijk tot sprookjes evolueerden.
Een maximaal 2,5 centimeter lange beukennoot is het kleine vruchtje van een grote beukenboom. De vorm kan beschreven worden als een druppelvorm met scherpe hoeken. Er zitten meestal twee zaadjes in een napje of capsule die zichzelf en het zaad probeert te beschermen met stugge haren. Wanneer de nootjes in het najaar rijp zijn, opent het napje zich in vier delen en vallen de beukennootjes op de grond. Beukennootjes worden, onder andere, verspreid door eekhoorns, die ze verstoppen om ze als wintervoorraad te gebruiken.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Fagus, is oeroud. De Romeinen noemden de beuk ook al fagus en daarna zijn taalkundigen het spoor bijster geraakt. Het woord is duidelijk verwant aan het Oudgriekse phēgós (φηγός) wat 'eik' betekende. Phḗron (Φήρον) was 'voedsel voor de goden' en dát kunnen we terugvinden in het Oude Egypte, waar het hiëratisch schrift naast de hiërogliefen werd gebruikt: pȝt (meervoud is pȝwt) betekende 'offerande', 'cakes' en 'voedsel'. Daar vinden we dus eindelijk de oorsprong, want zowel eikels als beukennootjes werden gebruikt als voedsel. Het tweede deel, sylvatica, is afkomstig uit het Latijn, waar silva 'bos' betekent.

Zoals gezegd zijn beukennootjes eetbaar en worden ook door de mens geconsumeerd. Persoonlijk geloof ik dat ze slechts in tijden van schaarste op het menu kwamen te staan. De nootjes zijn immers maar klein en bovendien zijn ze in grote hoeveelheden geconsumeerd giftig voor de mens als gevolg van de aanwezigheid van fagine en oxaalzuur. Die gifstoffen worden echter afgebroken tijdens het roosteren, wat overigens tegelijkertijd de smaak van de nootjes verbetert.

Ook de beukennoot zit vol met voedingsstoffen, waaronder (vooral) meervoudig onverzadigde vetzuren, vitamines en mineralen. In de 19de eeuw werden beukennootjes in oliemolens tot lampolie geperst. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden ze ook nog gebruikt in een poging om koffie te vervangen. Af en toe wat beukennootjes eten zou helemaal niet zo slecht voor je zijn, zeker als je ze zelf uit het bos sprokkelt.

Cupaçu

De cacaoboon (Theobroma cacao) is geen eenzame wees binnen zijn familie. Een hier volstrekt onbekend broertje is de cupaçu (Theobroma grandiflorum). Omdat hij inheems is in grote delen van het stroomgebied van de Amazone, namelijk de tropische regenwouden van Colombia, Bolivia, Peru en het noorden van Brazilië bestaan er ook wat regionaal afwijkende benamingen. De belangrijkste daarvan zijn cupuassu, cupuazú, cupu assu en copoasu.
De hoogte van de cupaçuboom varieert van een meter of vijf tot zelfs 20 meter. Maar die laatste hoogte is toch echt een uitzondering. De stam is bedekt met een bruine bast en aan de takken groeien tot 35 centimeter lange bladeren. De soort bloeit met prachtige crèmekleurige bloemen met lange dieproze meeldraden.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Theobroma, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar theos (Θεός) 'god' betekent en broma (βρῶμα) 'voedsel'. Samen is dat dus 'voedsel van de goden'. Het tweede deel, grandiflorum, is een combinatiewoord uit het Latijn, waar grandis 'groot' betekende en flos 'bloem'. Samen is dat '(met) grote bloemen'. De inheemse naam cupaçu is de Portugese versie van een uitgestorven taal, het Oud-Tupi, waarin men de boom en het fruit kupu'yûasu noemde.
[Image: Puime]

De vruchten zijn langwerpig, tot 25 centimeter lang en een centimeter of tien in diameter, bruin en bedekt met een dikke en harde schil, de exocarp. Ze worden niet geoogst, maar geraapt als ze uit de boom zijn gevallen. Het vruchtvlees kan rauw worden gegeten en men maakt er sap, jam en desserts van. Zaden van deze soort worden gebruikt als chocoladevervanger. Ze bevatten veel vet en en zijn een bron van cacaoboter. Deze alternatieve (en prijzige) cacaoboter wordt ook gebruikt in cosmetica. Medicinaal wordt de plant gebruikt bij de behandeling van buikpijn, angina pectoris, hoge bloeddruk, gebarsten huid en brandwonden en blauwe plekken.

De vrucht bevat een aantal grote zaden omgeven door een zeer aromatisch, sappig vruchtvlees met een licht zure smaak. Het vruchtvlees neemt ongeveer een derde van de binnenruimte in. Ze bevatten ook een vluchtige olie en de stimulerende alkaloïden cafeïne en theobromine. Bovendien bevatten ze ook theacrine, een alkaloïde, waarvan de wetenschap heeft aangetoond dat het een ontstekingsremmende en pijnstillende werking heeft[1].

We zijn toegekomen aan het belangrijkste onderdeel. Hoe ruikt en smaakt de cupaçu? Welnu, omdat hij een direct familielid is van de cacao, zal het niet verbazen dat hij ietwat naar chocola ruikt. Maar dat is niet alles. De pulp van de cupaçu ruikt naar een combinatie van chocola en ananas. Het sap smaakt naar een interessante mix van peer, banaan, passievrucht en meloen.

[1] Wang et al: Theacrine, a purine alkaloid with anti-inflammatory and analgesic activities in Fitoterapia – 2010

Kolanoot

Iedereen die ooit wel eens Coca-Cola heeft gedronken heeft zichzelf wel eens afgevraagd of er ooit cocaïne in het recept heeft gezeten. Het antwoord op die vraag is bevestigend. De frisdrank werd in 1885 uitgevonden door oud-kolonel en apotheker John Pemberton. Hij was in de Amerikaanse burgeroorlog gewond geraakt en was vervolgens verslaafd geraakt aan de pijnbestrijder morfine. Aangezien cocaïne niet verslavend geacht werd kon hij probleemloos een extract van cocabladeren aan zijn drank toevoegen. Pas in 1929 verdween het uit de frisdrank.
[Image: M.A.P. Accardo Filho]

Het andere naamgevende ingrediënt was de kolanoot, de vrucht van een aantal soorten binnen het geslacht Cola (Cola acuminata en Cola nitida) die allemaal inheems in tropisch West-Afrika zijn. De Cola acuminata is een altijdgroene boom van maximaal 20 meter hoog. De soort heeft lange, ovaalvormige donkergroene bladeren met een leerachtige textuur. De boom bloeit met prachtige gele bloemen met paarse vlekken. Daarna ontstaat het fruit, waarin zich ongeveer een dozijn onregelmatig gevormde zaden verstoppen in een  beschermende noot.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cola, is de Latijnse vorm van de plaatselijke namen van deze bomensoort, kola of kolo. Het tweede deel, amuminata, is Latijns en is afgeleid van acumen, wat 'puntig' of 'scherp' betekent en de vorm van de bladeren beschrijft. De soortnaam van de andere soort, nitida, is ook al Latijns, waar nitidus 'helder' betekent en het gebruik als waterzuiveraar beschrijft.

Voordat de kolanoot zijn weg naar de frisdrank vond was deze al bekend in Afrika. De kolanoot bevat caffeïne (ook in koffie) en theobromine (ook in cacao). Deze noot werd traditioneel gebruikt als een stimulerend middel door op hem te kauwen. De werkzame stoffen zouden vermoeidheid verminderen, hongergevoel voorkomen, mentale activiteit verhogen en de behoefte aan slaap verminderen. Delen van de plant worden ook gebruikt bij allerlei rituelen, waaronder bruiloften, naamgevingsceremonies voor kinderen, begrafenissen en offerplechtigheden. De bladeren, twijgen, schors, bloemen en noten worden ook in de traditionele geneeskunde gebruikt.

De kolanoot hoort in het rijtje producten waar ook koffie, thee en cacao toe behoren, want de werkzame stoffen horen namelijk tot één chemische familie, de xantines. Ze zijn allemaal stimulerend en hebben wat gezondheidseffecten. Dat deze zucht naar lichamelijke en psychische effecten niet alleen bij mensen hoort toont een onderzoek onder gorilla's aan. Die eten (ook) de colanoten van een zeldzame verwante boomsoort, de Cola lizae, vernoemd naar Liz Williamson, de ontdekster[1].

Overigens zit ook de kolanoot al lang niet meer in Coca-Cola.

[1] Tutin et al: A Case Study of a Plant-Animal Relationship: Cola lizae and Lowland Gorillas in the Lope Reserve, Gabon in Journal of Tropical Ecology – 1991

Maca (of Peruaanse Ginseng)

Maca (Lepidium meyenii) wordt ook wel Peruaanse ginseng genoemd. Het is een plantensoort die behoort tot de familie van koolsoorten, de Brassicaceae. Deze soort groeide ooit alleen maar op één bepaald plateau in het Peruviaanse deel van het Andesgebergte. De plant werd verbouwd om diens op een radijs lijkende knol, die gedroogd werd of als knolgroente werd bereid. Plaatselijk wordt het ingezet als middel om de vruchtbaarheid van zowel mannen als vrouwen te verbeteren, maar daarover later meer.
Tegenwoordig wordt maca als een soort superfood of voedingssupplement in de westerse wereld gepresenteerd. Hier ligt het als een soort meel in de (web)winkel en je mixt het door je yoghurt, smoothies, salade, dranken, gekookt voedsel, shakes en sappen. Maar als de foodbloggers er mee aan de haal gaan, dan voel je al: deze column gaat eindelijk de duistere kantjes van deze plant aan de kaak stellen. Dat klopt.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Lepidium, is uiteindelijk afkomstig uit het Grieks, waar het een verkleinwoord is van lepis (λεπῐ́ς) wat 'schaal' of 'schilfer' heeft betekend. Het probeert de wortel te beschrijven. Het tweede deel, meyenii, eert de Duitse arts en botanist Franz Julius Ferdinand Meyen (1804–1840) die tussen 1830 en 1830 deel nam aan een expeditie naar Peru en Bolivia.

Maca is volgens 'voedingskundige' (dus niet: voedingsdeskundige) Juglen Zwaan rijk aan vitamine B12. Dat is handig als je vegetariër bent omdat planten gewoonlijk geen vitamine B12 kunnen aanmaken. De maca kan dat dus ook helemaal niet. Maar hoe komt die plant dan aan zijn vitamine B12, zo zul je je nu verwonderd afvragen. Het antwoord is: door bemesting met menselijke en dierlijke uitwerpselen die vitamine B12 bevatten. De macawortel is dus simpelweg vervuild met poep en dat levert direct enkele gezondheidsrisico's op die ik je niet ga uitleggen.

Maca, zo wauwelt Juglen Zwaan verder, wordt veel gebruikt om de seksuele functie van zowel mannen als vrouwen te bevorderen. Inderdaad wordt hij door de bewoners van het Andesgebergte voor dat doel toegepast, maar dat wil nog niet zeggen dat het ook werkelijk is. Tijd om er eens modern onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek op los te laten, maar dat blijkt nog niet zo eenvoudig te zijn. De meeste onderzoeken zijn namelijk van uiterst bedenkelijke kwaliteit. Toen echte wetenschappers eens gingen kijken naar de werkelijke voordelen van maca moesten ze concluderen dat 'plaatselijke kennis voor wat betreft de gezondheidsvoordelen van maca zijn uit hun context gerukt ten behoeve van de eisen van een groeiende markt voor kruidengeneesmiddelen' (indigenous local knowledge about the health benefits of maca has been dragged out of context to fit the demands of a growing market for herbal remedies)[1].

Maar die poep...

[1] Beharry, Heinrich: Is the hype around the reproductive health claims of maca (Lepidium meyenii Walp.) justified? in Journal of Ethnopharmacology – 2018

Studentenhaver

Iedereen weet wat het is, maar vrijwel niemand weet waarom studentenhaver zo genoemd wordt. Haver voor studenten?
Studentenhaver is een ietwat wisselend mengsel van noten (cashewnoten, walnoten, hazelnoten en amandelen), krenten, rozijnen en zuidvruchten. Dat studentenhaver zo gezond is voor het brein van studenten is natuurlijk een verzonnen geschiedenis.

De verklaring begint in Frankrijk, waar studentenhaver les quatre mendiants wordt genoemd, ofwel 'de vier bedelaars'. Vier noten en zuidvruchten verbeelden een viertal religieuze orden die een gelofte van armoede hebben afgelegd: walnoten of hazelnoten voor de Karmelieten, gedroogde vijgen voor de Franciscanen, amandelen voor de Dominicanen en rozijnen voor de Augustijnen. Vaak werden ook nog gedroogde dadels (ze komen uit het oosten, waar Jezus leefde) en gedroogde pruimen bij deze Katholieke beeldspraak gevoegd.

Voor hun onderhoud waren deze strenge gelovigen voornamelijk afhankelijk van aalmoezen. Die rondreizende bedelende geestelijken hadden uiteraard voortdurend honger en konden niet rekenen op een warme maaltijd aan het eind van een vermoeiende dag. De oplossing was om zelf voedsel mee te nemen, maar broeders reisden zonder veel bagage. Daarom moest het voedsel zo voedzaam en tegelijkertijd zo geconcentreerd mogelijk zijn. Dan zijn noten, zaden en zuidvruchten een perfecte keuze: ze nemen weinig ruimte in en hoeven niet een bereiding te ondergaan. Noten bevatten gezonde vetten, terwijl zuidvruchten boordevol energierijke suikers zitten. Het is fastfood avant la lettre.

Die natuurlijke oplossing was overigens al eeuwenoud. De karavanen die de Sahara doorkruisten of de lange Zijderoute aflegden leefden soms maandenlang op een paar (gegiste) dadels per dag.

Maar waarom heet studentenhaver dan studentenhaver? Dat komt omdat in de Middeleeuwen niet alleen geestelijken door het land trokken, maar ook leden van gilden. Vooral het bouwen van een kathedraal zorgde voor een grote aantrekkingskracht op vaklieden. Was je eenmaal opgenomen in een gilde, dan was je kostje gekocht. Maar voor een leerling, een student, was het jarenlang sappelen en moest je hard werken voor een maaltijd. Ook die leerlingen trokken van stad tot stad en ook zij overleefden soms op een dieet van noten en zuidvruchten.

Ik weet zeker dat in de Lage Landen ook haver aan deze voedzame mix werd toegevoegd. Havermoutpap is hier immers nog steeds een geliefd ontbijt of dessert.

Studentenhaver is intussen een ingeburgerde term geworden. Om consumenten te verleiden om meer studentenhaver te kopen, heeft de commercie de naam elitehaver verzonnen. Niet dat mensen in zo'n goedkope truc zullen trappen, maar het was het proberen waard.

Gingellizaad

Het zou me niets verbazen dat je nog nooit van het gingellikruid (Guizotia abyssinica) gehoord hebt, maar toch is het een belangrijk cultuurgewas. Weliswaar is dat in de hooglanden van Oost-Afrika, maar wijzelf hebben er voor gezorgd dat deze soort steeds vaker in Nederland wordt aangetroffen.
Het gingellikruid is een eenjarige asterachtige plant met een rechtopstaande naar rood neigende stengel. Hij bloeit van augustus tot oktober met gele op asters lijkende bloemen. Uiteindelijk ontstaat een zwart vettig drie- of vierkantig nootje. In Nederland groeit deze exoot op vochtige, verstoorde bodems en die omgevingen hebben we hier meer dan voldoende. Denk aan stortplaatsen, bermen, rivieroevers en in stedelijke omgevingen. Gingellikruid komt nog voornamelijk voor in Midden- en Zuid-Nederland, maar zijn areaal breidt zich voortdurend in noordelijke richting uit.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Guizotia, eert de Franse staatsman en geschiedkundige François Pierre Guillaume Guizot (1787-1874). Het tweede deel, abyssinica, is natuurlijk de verlatijnste vorm van Abessinië en dat is de oude naam van wat nu Ethiopië heet. De Nederlandse vorm, gingellikruid, stamt uit de Indiase taal, het Hindi, waar met jingalī 'sesamzaadjes' werden aangeduid.

In landen als Ethiopië en Malawi wordt het plaatselijk niger, nyger, nyjer, niger seed, ramtil, ramtilla, inga seed of blackseed genoemd. Zoveel stammen, zoveel talen en zoveel benamingen. Daar werd het gingellikruid al eeuwenlang verbouwd voor diens eetbare olie en piepkleine zaden. Ieder zaadje bevat tot 35% olie, een meervoudig onverzadigd vetzuur. Het plantje heeft maar weinig water nodig om tot volle wasdom te komen en dat is heel handig in het droge klimaat van die contreiën. Omdat Oost-Afrika deel uitmaakte van de maritieme versie van de Zijderoute, tegenwoordig vaak de Monsoon Marketplace genoemd, is het niet vreemd dat men ook in India en andere landen in zuidelijk Azië de voordelen van gingellikruid begon in te zien.
Aha, zo zal de lezer zich op dit moment afvragen, maar als dit plantje zo populair is in de wat meer tropische regionen van de wereldbol, hoe is het dan mogelijk dat het ook in ons land aan een onstuitbare opmars bezig is. Dat komt omdat gingellizaadjes zo voedzaam zijn dat ze ook in vogelvoer worden toegepast. Het zijn zulke kleine zaadjes dat het onvermijdbaar is dat ze verspild worden bij het voederen door vogels. Dat is direct ook de reden dat veel waarnemingen in steden worden gedaan: zowel vogels als vogelliefhebbers knoeien nogwel eens wat van dat piepkleine zaad. Met die kans weet de natuur wel raad.

Pistachenoten en een goede nachtrust

Soms levert wetenschappelijk onderzoek een ietwat onverwachte uitkomst op en dat was ook het geval toen men de pistachenoot eens ging analyseren. Het blijkt dat pistachenoten behoorlijk grote hoeveelheden melatonine bevatten[1].
Nu is 'behoorlijke grote hoeveelheden' natuurlijk een relatief vaag begrip, want men vergeleek de hoeveelheid melatonine in pistachenoten met fruit, groenten, granen, peulvruchten en zaden. Het onderzoek werd betaald door de American Pistachio Growers en dat betekent dat de uitkomsten met enig wantrouwen bekeken dienen te worden. Waarom werd bijvoorbeeld niet gekeken naar andere soorten noten? Juist 'soortgenoten' (ja, een woordgrapje) van de pistachenoten zouden immers interessant vergelijkingsmateriaal kunnen opleveren.

Het onderzoek toonde aan dat pistachenoten gemiddeld 660 nanogram melatonine per gram bevatten. Is dat veel, is dat genoeg of is dat weinig?

Eerst even wat uitleg over melatonine. Melatonine is een door de pijnappelklier aangemaakt hormoon en het speelt een rol in het slaap-waakritme van ons lichaam. Het zorgt ervoor dat we slaperig worden als het donker wordt. De melatonineproductie, die het mogelijk maakt in slaap te vallen, volgt een 24-uursritme.  Melatonine in pilletjes kan het slaap-waakritme verschuiven. De richting waarin dat gebeurt wordt bepaald door het tijdstip van inname. Dit innametijdstip hangt weer samen met het tijdstip waarop de melatonineproductie in het lichaam op gang komt (dim light melatonin onset).
Zowel dosis als tijdstip van inname zijn dus van belang. Zowel een te hoge als een te lage dosis heeft geen effect. Bovendien moet het niet te vroeg en niet te laat worden ingenomen.

Sinds 2011 is melatonine vrij verkrijgbaar in doses tot drie milligram. De Europese voedselveiligheidsorganisatie EFSA heeft (ten onrechte) aangegeven dat melatonine de slaap verbetert als het ingenomen wordt vlak voor het gewenste tijdstip van inslapen[2].  In Nederland is melatonine in een dosering van 0,3 milligram of hoger echter een geneesmiddel. Met andere woorden: de melatonine die je bij de drogist kunt kopen moet minder dan 0,3 milligram van die stof bevatten. Daarboven is het een geneesmiddel en moet je met een recept van de huisarts naar de apotheek.

Terug naar de pistachenoten en de 660 nanogram melatonine per gram. Hoeveel pistachenoten zou je moeten consumeren om tot drie milligram (de meest werkzame dosis) te komen?
660 nanogram per gram is 0.00066 milligram per gram. Om tot je dagelijkse dosis van 3 milligram te komen moet je (3 : 0.00066 =) 4,545 gram pistachenoten snoepen. Dat is meer dan 4,5 kilo pistachenoten.

Pistachenoten zijn heerlijk en gezond, maar of ze helpen tegen slaapproblemen..?

[1] Meng et al: Dietary Sources and Bioactivities of Melatonin in Nutrients - 2017. Zie hier.
[2] EFSA: Scientific Opinion on the substantiation of a health claim related to melatonin and reduction of sleep onset latency - 2011. Zie hier.

Walnoten en Colitis Ulcerosa

Het Voedingscentrum heeft het ons al zo vaak duidelijk proberen te maken: eet meer noten, zaden en pitten. Walnoten, bijvoorbeeld, bevatten hoge waarden aan alfa-linoleenzuur, (ALA), wat een omega 3-vetzuur is. Van Omega 3-vetzuren is bekend dat ze bescherming bieden tegen het ontstaan van hart- en vaatziekten en passen dus in een gezonde voeding. Onderzoekers hebben recent ontdekt dat walnoten ook bescherming zouden kunnen bieden tegen (de gevolgen van) colitis ulcerosa[1].
Colitis ulcerosa is, net als de ziekte van Crohn, een chronische darmaandoening. Bij colitis ulcerosa is de dikke darm chronisch ontstoken en ontstaan er zweren op de darmwand. In Nederland hebben ruim 30,000 mensen last van colitis ulcerosa.

Muizen kregen dezelfde darmbeschadigingen als patiënten met colitis ulcerosa zouden hebben. Vervolgens kreeg een deel van die muizen een dieet met walnoten voorgeschoteld. Het aantal walnoten stond gelijk aan veertien procent van de dagelijkse voeding, wat neer komt op twintig tot vijfentwintig walnoten voor een mens.

De testgroep, zonder walnoten in hun dieet, reageerde heftiger op het letsel, dan de muizen die wel walnoten hadden gegeten. Ook het herstelproces van de tweede groep leek beter te zijn na de walnotensuppletie. De wetenschappers vermoeden dat de natuurlijke verbindingen en fytochemicaliën in walnoten bescherming tegen ontstekingen bieden. Uit eerder onderzoek was namelijk al gebleken dat het eten van walnoten ook het risico op het krijgen van darmkanker verlaagden[2].

Uiteraard is er meer onderzoek nodig om te bepalen hoe goed walnoten echt zijn voor onze darmen. “We suggereren niet dat mensen met colitis ulcerosa op een groot walnootdieet moeten worden gezet”, zegt hoofdonderzoeker Daniel Rosenberg. “Maar we hopen wel te achterhalen of de actieve verbindingen in walnoten bescherming kunnen bieden tegen de ziekte.” Momenteel voert zijn laboratorium een eerste klinische proef uit, waarbij proefpersonen die een darmonderzoek hebben ondergaan, gedurende drie weken dagelijks walnoten krijgen voorgeschoteld.

[1] Nakanishi et al: Dietary Walnut Supplementation Alters Mucosal Metabolite Profiles During DSS-Induced Colonic Ulceration in Nutrients – 2019. Zie hier.
[2] Nakanishi et al: Effects of Walnut Consumption on Colon Carcinogenesis and Microbial Community Structure in Cancer Prevention Research – 2016

Paranoot

De paranoot is het zaad van de paranotenboom (Bertholletia excelsa), de enige soort binnen de familie. Zijn alternatieve naam is de Brazil nut, maar die benaming doet geen recht aan het feit dat de boom in grote delen van het Zuid-Amerikaanse tropische regenwoud, dat gevormd wordt door de Amazone, de Rio Negro en de Orinoco, groeit.
De paranotenboom is een boom die behoorlijke afmetingen kan bereiken. Hij kan tot 50 meter hoog opgroeien in de strijd om het zonlicht in het oerwoud. De doorsnede van de stam kan daardoor ook oplopen tot wel drie meter. De paranotenboom kan een respectabele leeftijd van 1,000 jaar bereiken. Diens bast is grijzig en glad. Hij bloeit met kleine lichtgroene bloemen die in een pluim gebundeld zijn. Uiteindelijk ontstaan er tot twee kilo zware vruchten met daarin een aantal (18 tot 24) steenharde driezijdige noten die als partjes van een sinaasappel in de vrucht opgeborgen zitten.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Bertholletia, eert de Franse Graaf Claude Louis Berthollet (1748-1822), een chemicus. Het tweede deel, excelsa, is van Latijnse herkomst, waar excelsus 'hoog' in de zin van 'verheven' betekent. In het Engels herkennen we die Latijnse invloed nog in excellent en geen wonder dat een voetbalclub zich Excelsior wilde noemen. Mocht iemand zich afvragen waar de benaming 'para' vandaan komt, dan kan ik helpen: Pará is tegenwoordig een staat in noordelijk Brazilië, maar betekent in de taal van de Tupi's zoiets als 'rivierzee', een prachtige naam voor de Amazonerivier.
De paranoten worden nog steeds in het wild geoogst. Het wordt gezien als een voorbeeld van een duurzame manier om met het kwetsbare oerwoud om te gaan. De boom lijkt het namelijk alleen goed te doen in een ongerept ecosysteem. De uit de boom gevallen noten worden geraapt door zogenaamde castanheiros (in Brazilië) en castañeros (in de rest van Zuid-Amerika), waarin we nog het woord 'kastanje' herkennen.
De noten zijn zo hard dat ze in Europa vrijwel alleen ongedopt (of ongepeld) te verkrijgen zijn. De paranoot bevat per 100 gram circa 66 gram vetzuren (15% verzadigd, 40% enkelvoudig onverzadigd en 35% meervoudig onverzadigd). Tevens bevat het aanzienlijke hoeveelheden selenium, calcium, fosfor en magnesium. Ook bevat het een minieme hoeveelheid radium, een radioactief element, dat de wortels uit de bodem opnemen. Dit giftige radium werd vroeger veel gebruikt om wijzers van een horloge ook 's nachts zichtbaar te laten zijn.

Van paranoten wordt gezegd dat het consumeren ervan het verouderingsproces remt, het immuunsysteem stimuleert en bovendien beschermt tegen hart- en vaatziekten. Geen wonder dat het eten van noten tegenwoordig prominent in de Schijf van Vijf is opgenomen.

Zwangere vrouwen die noten eten, krijgen slimmere kinderen

Vrouwen, die in verwachting zijn en daarbij geregeld noten eten, zouden meer kans hebben om intelligentere kinderen te krijgen. Dat blijkt uit een onderzoek van het Spaanse Institute for Global Health[1]. Volgens het Voedingscentrum is dit het eerste onderzoek dat dit aantoont en moeten de conclusies daarom met enige voorzichtigheid worden bekeken.
Aan het onderzoek namen 2208 zwangere vrouwen deel. Tijdens het eerste en derde trimester van de zwangerschap hielden de vrouwen een dagboek bij over hun eetgewoontes. Toen hun kinderen respectievelijk 18 maanden, 5 jaar en 8 jaar oud waren, moesten ze een aantal standaardtesten uitvoeren. Op die manier konden de wetenschappers de neurologische ontwikkeling van de kinderen in de gaten houden. Het bleek dat kinderen van notenetende moeders hoger scoorden dan kinderen van moeders die niet of nauwelijks noten op het menu hadden staan.

Wat de moeder tijdens de zwangerschap eet, speelt blijkbaar een grote rol bij de verstandelijke ontwikkeling van het kind. Als de vrouwen tijdens het eerste trimester geregeld noten eten, scoren hun kinderen later ook beter bij de testen. Zo hebben de kinderen van moeders, die geregeld noten consumeren, een langere aandachtsspanne en een sterker werkgeheugen. Ter verduidelijking: dat geldt alleen bij zwangere vrouwen die bijna 90 gram noten per week hadden gegeten. Het gaat dan over walnoten, amandelen, pinda’s, pijnboompitten en hazelnoten.

"Het brein van een baby ondergaat heel wat complexe veranderingen tijdens de zwangerschap. Deze studie toont aan dat wat de moeder eet een belangrijke invloed heeft op de ontwikkeling van dat babybrein. Het kan zelfs lange termijneffecten hebben", reageert hoofdonderzoeker Florence Gignac.

"De positieve invloed valt volgens ons te verklaren door het feit dat in noten veel foliumzuur en essentiële vetzuren zitten, zoals omega 3 en omega 6, bevatten. Deze stoffen stimuleren bepaalde hersenkwabben die op hun beurt je geheugen beïnvloeden."

[1] Gignac et al: Maternal nut intake in pregnancy and child neuropsychological development up to 8 years old: a population-based cohort study in Spain in European Journal of Epidemiology - 2019

Musketzaad

De kleine, soms prachtig gekleurde korrels suikerdecoratie op taarten, kerstkransjes of softijs noemt men musketzaad. Het bestaat uit een kern van een enkele suikerkorrel met een coating van meerdere laagjes suiker. Musketzaad staat ook bekend als suikerparels, spikkels, sprinkles, discodip of suikermuisjes.
Die laatste benaming wordt overigens ook gebruikt voor anijshagel, de roze of blauwe 'muisjes' op beschuit om de komst van een nieuwe wereldburger te vieren. In suikermuisjes zitten inderdaad echt anijszaadjes en zou daarmee eigenlijk meer recht hebben op de naam musketzaad dan musketzaad zelf.

De productie van musketzaad vindt plaats in grote, langzaam ronddraaiende 'betonmolens', die men drageerpannen pleegt te noemen, waarin kristalsuiker wordt gestort. Na toevoeging van suikersiroop voegt men voor harde musket zetmeel toe. Dit zetmeel wordt eerst wat vochtig gemaakt, waardoor het vocht opneemt en uitzet. Door het vervolgens te verwarmen en rond te draaien wordt vervolgens laagje voor laagje suikersiroop aangebracht. Het uiteindelijke resultaat zijn perfect ronde suikerparels. Daarna worden ze gecoat met een kleurtje van eetbare inkt om tot slot nog gelakt te worden, zodat ze een perfect glanzend uiterlijk hebben.

Musketzaad is dus geen smaakmaker. Het is immers slechts geharde suiker, waarvan de smaak niet zal veranderen. De toegevoegde waarde is echter niet alleen decoratief, maar musketzaad geeft ook een bepaalde bite. Het musket op een kerstkransje zorgt in combinatie met de chocola voor een bepaalde smaakbeleving. Dát is de reden dat musketzaad in deze serie is opgenomen: het is weliswaar geen echt zaadje, maar hij wordt op precies dezelfde manier gebruikt als pompoenpitten en zonnebloemzaden.

De opmars van de donut en cupcakes in Nederland zorgde voor nieuwe afzetmarkten, terwijl de producenten ook aan de slag gingen met geel en groene decoraties op paaskoekjes en rood en groen musketzaad op kerstkransjes. Zelfs glutenvrij musketzaad is tegenwoordig beschikbaar doordat men het tarwezetmeel heeft vervangen door maïszetmeel.
Het is niet helemaal duidelijk waar de naam musketzaad vandaan komt. Mogelijk probeerde men aan te geven dat het product op kleine musketkogels leek. Maar dan zou muskethagel een betere benaming geweest zijn.

In Frankrijk is de term nonpareils ontstaan. De betekenis van die term is ongewis, maar men vertaalt hem gewoonlijk als 'zonder gelijke'. Dat is natuurlijk onzin, want 'geen (echte) parels' zou een veel betere vertaling zijn. In Duitsland pleegt men musketzaad Liebesperlen ('liefdesparels') te noemen. Ook zijn de termen 100’s & 1000’s in gebruik.

Inca berry (of goudbes)

Inca berries (Physalis peruviana) stammen uit Zuid-Amerika. Meer specifiek groeit hij in het wild in de bijna ijle hoogtes van het Andesgebergte en dan ook nog eens het tropische deel daarvan. Die eisen beperken dus behoorlijk zijn leefgebied en de Inca berries vindt je daardoor voornamelijk in westelijk Peru en noordelijke delen van Chili. 

Tot voor kort werd deze bes goudbes, cape gooseberry, goldenberry of simpelweg physalis genoemd, maar de handige jongens in paarse broeken en moeilijke brillen hebben verzonnen dat deze bes als superfood verkocht moet gaan worden. Bij een nieuwe doelgroep hoort ook een nieuwe naam: de Inca berry was geboren.

In onze supermarkten, tuincentra en webstores werden al een tijdje wat directe familieleden van deze bes verkocht. De bessen van de tomatillo (Physalis ixocarpa) en die van de lampionplant (Physalis alkekengi) hebben net als de Inca berry ongeveer dezelfde vorm en structuur als die van een tomaat. Ze zijn alleen iets kleiner van formaat en daarom worden beide in toenemende mate in de wat duurdere gezonde salades verwerkt.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Physalis, is afkomstig uit het Grieks: physa (φυρα) betekent ‘blaas’ en is een verwijzing naar het blaasvormige omhulsel. Het tweede deel, peruviana, betekent '(uit) Peru'.
[Foto: Tovano]

Inca berries kunnen op dezelfde manier geconsumeerd worden als zijn wat bekendere familieleden, maar je kunt ook gedroogde Inca berries aantreffen in een zakje gedroogd fruit. Ze hebben een wat complexe smaak. Het eerste wat je proeft is de bijna intense zoetigheid, maar dit wordt gevolgd door een ietwat zure nasmaak. Het is een smaaksensatie die doet denken aan die van de gedroogde perzik. De wat taaie textuur van de bes en knapperige zaden lijken weer op de gedroogde vijg.

Zijn Inca berries superfood? Welnee, maar ze zijn wel smakelijk. Met andere woorden: de Inca berries zullen hun weg in de handel en naar de consument wel weten te vinden.

Boekweit

Om direct een dreigend misverstand uit de wereld te helpen, meld ik nu al dat boekweit (Fagopyrum esculentum) geen graan is, maar de ongeveer zes millimeter grote zaadjes van een struik. Je kunt het daarom vergelijken met zonnebloempitten. Het gevolg daarvan is dat boekweit geen gluten bevat en dus perfect past in een glutenvrij dieet.
Boekweit behoort tot de duizendknoopfamilie. Het is een middelhoge, rechtopstaande, eenjarige zomerbloeier. De plant bloeit met witte tot roze bloemen, samengevoegd in pluimpjes. De driekantige zaden lijken op beukenootjes, wat het eerste deel van het woord 'boekweit' verklaart. Het tweede deel, weit, is een oud woord voor 'tarwe'. Zelfs de Engelsen hebben met buckwheat datzelfde woord van ons geleend.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Fagopyrum, is een combinatiewoord. In het Latijn was fagos 'beuk' en in het Grieks was puren (πυρήν) was 'kern' of 'pit'. Samengevoegd is dat dus 'beukenoot'. Het tweede deel, esculentum, is een vorm van het Latijnse werkwoord edere, wat 'eten' betekent.
De wortels van boekweit stonden oorspronkelijk in zuidoost-China, waar het al zo'n 6,000 vChr werd verbouwd. Het viel zo in de smaak dat het de hele wereld overtrok. Rond 5,300 vChr was het al aanbeland in Finland, meegenomen tijdens een van de vele volksverhuizingen.

In ons land werd boekweit in de 17de en 18de eeuw voornamelijk verbouwd op afgebrand hoogveen. Het was het enige gewas dat nog een beetje op die arme gronden kon gedijen. Tegenwoordig is de opbrengst te gering om de verbouw van boekweit in ons land rendabel te krijgen.

Ooit was het dus een belangrijke bron van noodzamelijk voedingsstoffen, maar die functie is na verloop van jaren overgenomen door de aardappel, die onooglijke ingedroogde bollen die Columbus meenam naar Spanje van zijn reizen naar Zuid-Amerika.

Je zou dus kunnen verwachten dat boekweit in de Lage Landen zo'n beetje uit het straatbeeld is verdwenen, maar Nederland zou Nederland niet zijn als er handel in gezien werd. Ons land is namelijk wereldmarktleider op het gebied van handel in boekweit. Vooruitgang is namelijk niet altijd vooruit, maar soms ook cyclisch en daar profiteert boekweit van. Tegenwoordig wil men 'eerlijk' eten op het bord en wil men van exotische gerechten genieten. Aan die eisen voldoet boekweit met gemak.
Pasta van boekweit? In Japan is soba populair, dunne noedels op basis van boekweit, die daar nog steeds dienst doen in hun noedelsoep, hun traditionele basisvoedsel. Het gebruik stamt uit de Tokugawa periode (1603 tot 1868), toen iedere wijk meerdere 'restaurants' had waar men deze voedzame soep serveerde.

Cacaoboon

Zo'n 5,000 jaar geleden werd de cacaoboon al in de een of andere vorm geconsumeerd door de inwoners van het Mexicaanse schiereiland Yucatan. De cacaoboon of cacaopeul van de cacaoboom (Theobroma cacao) is de uiteindelijke bron van het gedroogde en volledig gefermenteerde zaad. Het oorspronkelijke domein van de cacaoboom bestrijkt zuidelijke delen van Midden-Amerika en noordelijke delen van Zuid-Amerika.
Een drietal variëteiten domineren de wereldmarkt. De Forastero omvat zo'n 80 tot 90 procent van de wereldmarkt. De Criollo wordt gezien als een echte delicatesse, al zullen plantages, die deze variëteit produceren, genoegen moeten nemen met een lagere opbrengst. De Criollo wordt voornamelijk in Venezuela verbouwd. Tot slot is er de Trinitario, een hybride van de Forastero en de Criollo, die stamt van het Caraïbische eiland Trinidad.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Theobroma, is een combinatiewoord uit het Grieks, waar theos (Θεός) 'god' betekent en broma (βρῶμα) 'voedsel'. Samen is dat dus 'voedsel van de goden'. Het tweede deel, cacao, heeft ons via de Spaanse conquistadores bereikt en die hebben het geleend vanuit de oude taal van de Azteken, het Nahuatl, waar cacahuatl 'boon van de cacaoboom' betekent.

De naamgeving van de cacaoboon geeft al duidelijk aan dat de oorspronkelijke plaatselijke bevolking grote waarde hechtte aan de cacaoboon. Ze maakten er een chocoladedrank van die vaak werd versterkt met chilipepers. Het werd dus een potente drank.

De cacaopeul wordt met een machete voorzichtig in tweeën gehakt, waardoor de cacaoboon zichtbaar wordt. De peul zelf wordt weggegooid, maar het vruchtvlees en de tot 50 zaden worden in de zon gelegd. Daar moeten ze een paar dagen 'zweten', waarbij het dikke vruchtvlees vloeibaar wordt en een fermentatieproces ondergaat.

Cacao is rijk aan allerhande anti-oxidanten, maar heeft ook een stimulerend effect als gevolg van de aanwezigheid van theobromine en cafeïne. Die theobromine is een potentieel giftige stof, maar je moet minimaal 40 kilo donkere chocola opeten voordat je er last van kunt krijgen.

Er bestaan nogal wat wetenschappelijke onderzoeken die positieve eigenschappen hebben ontdekt van het consumeren van cacao of donkere chocolade. Zo zou het de kans op het krijgen van hart- en vaatziekten kunnen verminderen en een bloeddrukverlagende werking bezitten[1][2].

Dat chocola een ietwat verslavende werking kan bezitten is niet zo'n probleem, want je moet regelmatig behoorlijke hoeveelheden donkere chocolade eten om van de veronderstelde positieve eigenschappen te kunnen genieten. Wereldwijd worden er gelukkig steeds meer cacaobomen aangeplant om aan de voortdurend stijgende consumptie te voldoen.

Natuurlijk weten we dat met cacao heerlijke taarten gemaakt kunnen worden, maar er kunnen zelfs Italiaanse pastavarianten van gemaakt worden. Er ligt nog een hele wereld voor de cacao open.

[1] Buijsse et al: Cocoa intake, blood pressure, and cardiovascular mortality: the Zutphen Elderly Study in Archives of Internal Medicine – 2006
[2] Schroeter et al: (-)-Epicatechin mediates beneficial effects of flavanol-rich cocoa on vascular function in humans in PNAS – 2006

Huttentutzaad

Van de huttentut (Camelina sativa) heb je waarschijnlijk nog nooit gehoord. Toch was het ooit in Nederland een belangrijk landbouwgewas. Zo bekend was de huttentut dat hij een hele serie regionale namen heeft gekregen, waaronder dederzaad, vlasdodder of vlasdotter. In Engelstalige landen staat het bekend als camelina, gold-of-pleasure, false flax wild flax, linseed dodder, German sesame or Siberian oilseed.
Het is dus wel duidelijk dat de huttentut inheems moet zijn van Engeland tot aan Siberië. De huttentut behoort tot de uitgebreide familie van de kruisbloemigen (Brassicaceae). Het is een eenjarige plant, die in hoogte varieert van 30 tot 120 centimeter. De zijstengels worden gedurende het jaar houtig van structuur. Dat maakte die stengels perfect voor het gebruik als bezem. De huttentut bloeit met vaalgele bloemen en de kleine zaden hebben een karakteristieke oranje kleur.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Camelina, is een combinatiewoord uit het Oudgrieks. Wikipedia gelooft dat het eerste deel als 'grond' vertaald moet worden, maar ze hebben het fout. Kamai (Καμαι) betekent namelijk zoiets als neer(leggen) of neer(slaan) en linon (λινον) betekent 'vlas'. Samen verklaart het het bijgeloof dat huttentut in staat is om de energie van vlas te kunnen verminderen. Het tweede deel, sativa, betekent in het Latijn 'gezaaid' of 'gecultiveerd'.

De huttentut werd traditioneel geteeld voor diens plantaardige olie. Het werd ingezet als lampenolie. De restanten die overbleven na het persen, de koek, deed dienst als veevoer. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat men al rond 1000 vC in het oude Griekenland is begonnen met het telen van deze nuttige plant. De huttentut werd namelijk verbouwd op plaatsen die niet meer geschikt bleken voor olijfbomen.

Tot in de Tweede Wereldoorlog was de huttentut een belangrijk gewas, zeker omdat gedurende die tijd de Duitsers behoorlijk last kregen van embargo's. Ze moesten wel hun tanks en vliegtuigen voltanken met huttentutolie.
Er wordt intussen onderzoek verricht of de huttentut niet aan een revival zou kunnen beginnen. De plant is namelijk bijzonder rijk (tot wel 45%) aan omega-3-vetzuren. Het is eigenlijk zeer geschikt als bakolie. En dus hadden ze daar in Griekenland helemaal gelijk: als er geen olijven en olijfolie zijn neem je gewoon huttentutzaad en huttentutolie.

Mocht je overigens willen weten wat het woord 'huttentut' betekent, dan bevind je je in goed gezelschap: via 'huttegetut' komen taalkundigen uit bij 'klein grut', vanwege de kleine zaadjes. In diezelfde woordfamilie zitten ook 'hutje mutje' (als je met teveel mensen in een te kleine ruimte zit) en de uitdrukking van verbazing 'grote grutjes' (afgeleid van 'grut').

De geschiedenis van tijgernoten (of chufa's)

Het lijkt vreemd, maar in de Spaanse stad València zijn tijgernoten (of chufa's) onderdeel van een oeroude traditie. Waarom juist daar of waarom slechts daar en nauwelijks elders in Spanje (en dan vergeten we gemakshalve de streek rond Barcelona)?

De eerste meldingen van de cultivatie van tijgernoten (of chufa's) stammen uit het Egypte van de farao's. In de graftombe van Renkmire, vizier van de farao Tuthmose III (1479–1425 vC), werden resten van brood, gemaakt van chufa, aangetroffen. In Egypte werden deze aardnoten bijzonder gewaardeerd om hun voedingswaarde. Maar met de teloorgang van het oude Egypte lijkt ook de tijgernoot van het toneel te zijn verdwenen. Maar is dat wel zo?
[Van knolcyperus naar chufa]
Maar die veronderstelde 'dark ages' vallen wel mee, want zelfs in de tijd van de farao's waren de Arabieren al handelaren, die allerhande goederen over de toen bekende wereld vervoerden. Geen wonder dat chufa zelfs nu nog een delicatesse is in grote delen van donker Afrika.
Dat het lijkt alsof we een paar millennia kwijt zijn is dus maar schijn. Na hun verovering van grote delen van zuidelijk Spanje rond het jaar 711 nC, introduceerden de Arabieren de knolcyperus in de regio rond València. Juist daar waren de omstandigheden perfect voor de knolcyperus. Er bestaan boeken, waarin gemeld wordt, dat er omstreeks de dertiende eeuw in de buurt van València een drank van chufa werd gefabriceerd, een voorvader van de huidige horchata.

In de zeventiende eeuw schreef John Gerarde (1545–1612) in het kruidenboek 'Herball, or Generall Historie of Plantes' (1597), dat chufa ook geconsumeerd werd in het Italiaanse Verona. Daar stond het tot in de achtiende eeuw nog bekend als bagigi, een verbastering van het Arabische woord ḥabb 'aziz, dat letterlijk 'lekker zaad' of 'goed zaad' betekent.

En dus vraag ik me af waar de naam 'chufa' vandaan komt. De meest geaccepteerde verklaring is dat het woord afgeleid is van het Latijnse cyphi dat zoiets moet betekenen als 'geur van galangal (ofwel geelwortel)'. In Frankrijk bestaat het oude woord souchet, dat zijn Latijnse voorganger wat algemener laat klinken '(a plant) whose root smells very sweetly'.
Met andere woorden: iedere plant met geurige wortels was cyphi, souchet of chufa. Bovendien meldde de Arabische benaming ook al dat de wortels lekker zijn. Die observaties kloppen allemaal: de tijgernoot (of chufa) smaakt heerlijk nootachtig zoet.

Wil je tijgernoten (of chufa's) eens proberen, dan kun je ze hier bestellen.

Tijgernoot (of chufa)

Een zeer hardnekkig onkruid, zo wordt knolcyperus (Cyperus esculentus) hier te lande genoemd. Hij behoort tot de cypergrassenfamilie (Cyperaceae), waartoe ook het papyrusriet (Cyperus papyrus) behoort.
Knolcyperus is een eenjarige of meerjarige plant, die tot 90 centimeter hoog kan groeien met een enkele biesachtige stengel vanuit een knol. De knolcyperus is herkenbaar aan zijn roze ‘voetje’. Een enkele plant kan zich in een seizoen naar alle zijden meters ver uitbreiden. Onder optimale omstandigheden kan één moederknol in één groeiseizoen ongeveer 200 planten en 8000 knollen vormen.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Cyperus, is afkomstig uit het Grieks, waar κύπειρος (kypeiros) 'zegge' betekende. Het tweede deel, esculentus, is een vervoeging van het Latijnse woord esca, dat 'voedsel' of 'eetbaar' betekent.

In de landen van herkomst, de landen rond de Middellandse Zee, wordt de knolcyperus als voedsel gezien. In Egypte werd hij al 6000 jaar geleden geteeld voor zijn eetbare knollen. Daar werden ze gekookt in bier or geroosterd. Zelfs nu wordt hij nog in Spanje verbouwd en worden de knollen tijgernoten (nee, niet die van Duyvis), aardamandelen of chufa's genoemd. Vooral in de omgeving van de Spaanse stad Valencia worden ze ook gebruikt voor een melkachtige drank, Horchata de chufa.
De knollen zijn dus eetbaar en worden tegenwoordig in sommige kringen zelfs gezien als een superfood. Ze hebben een zoetige, wat nootachtige smaak. Omdat tijgernoten vrij hard zijn worden ze gewoonlijk eerst in water geweekt voordat ze gegeten worden.

De tijgernoot levert veel energie als gevolg van de aanwezigheid van zetmeel, vet, suiker en proteïnes. Verder bevat het mineralen (voornamelijk fosfor en kalium) plus de vitamines E en C. De olie van de tijgernoten bevat 18% verzadigd vetzuur en 82 procent onverzadigd vetzuren: oliezuur (een omega-9-vetzuur) en linolzuur (een omega-6-vetzuur).

Als akkerbouwer ben je echter mooi de pineut als hij (of zij) de knolcyperus op je perceel aan zou treffen. Dan wordt direct een absoluut teeltverbod voor alle akker- en tuinbouwgewassen, waaronder maïs en gras, opgelegd. Het op dat perceel verbouwde gewas wordt ook aan strenge regels onderworpen om verspreiding van het onkruid tegen te gaan. Daarnaast is de boer verplicht om de knolcyperus rigoureus te bestrijden en verdere verspreiding te voorkomen. Daarna is het perceel verboden gebied en wordt het ieder jaar streng gecontroleerd. Pas als drie jaar achtereen geen knolcyperus wordt aangetroffen wordt het teeltverbod opgeheven. Bovendien moet de boer ook nog eens financieel bijdragen aan alle kosten, die gemaakt worden bij de bestrijding van deze pest.
Wil je tijgernoten (of chufa's) eens proberen, dan kun je ze hier bestellen.

Cactuszaad

De eerste gedachte bij het lezen van de titel van deze column is er waarschijnlijk eentje van ongeloof. Wie eet er nu cactuszaad? Dit is het verhaal achter een nieuwe hype.
De prickly pear (Opuntia ficus-indica) is ook bekend onder diens Israëlische benaming 'sabra fruit'. Maar goed, de hype spreekt over de prickly pear en dus doen wij dat ook maar. Het is een cactussoort die ooit alleen inheems was in Mexico en daar lang geleden door de Maya's gedomesticeerd is. Het fruit van deze cactus, hier gewoonlijk cactusvijg genoemd, smaakt wat zoetzuur en lijkt wat op die van een peer. Het zijn vruchten die met enige omzichtigheid 'gepeld' moeten worden: op de leerachtige schil bevinden zich vele kleine stekels die gemakkelijk in de huid dringen. Het beste is de cactusvijg op dezelfde manier te behandelen als een mango.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Opuntia, is genoemd naar de oude Griekse stad Opus (Ὀποῦς), waar volgens een legende ooit een eetbare plant groeide die vermeerderd kon worden door worteldelen te begraven. Het tweede deel, ficus-indica, is Latijns voor 'Indische vijg', maar de cactus lijkt daarop in het geheel niet en is zelfs niet verwant aan die plant.

Al in de zestiende eeuw werden de eerste prickly pears overgebracht naar Noord-Afrika omdat het klimaat in de Sahara niet veel andere gewassen kan voortbrengen. Van daaruit heeft de teelt zich uitgebreid en intussen zijn Marokka en Israel de grootste producenten van de cactusvijg (of Sabra). In Australië is de cactus in de achttiende eeuw ingevoerd om tuinen wat kleur te geven. Daarna werd de plant gebruikt als heg rondom landbouwpercelen. Geen goed idee, zo bleek al snel en de prickly pear werd al snel een invasief onkruid en op dit moment is bijna 300,000 vierkante kilometer landbouwgrond verworden tot een ondoordringbare jungle van prickly peren.

Omdat het fruit van de prikly pear ook wordt gebruikt voor sapproductie, bleef men natuurlijk zitten met allerhande restproducten, waaronder pulp, schillen en pitten. Er is wat onderzoek gedaan naar die pitten en het bleek dat er hoge concentraties (~60%) linolzuur, een omega-6-vetzuur[1]. Dat is inderdaad veel, maar zonnebloemolie bevat evenveel linolzuur.

Verder onderzoek toonde aan dat er in de zaden maar weinig vitamine E (~0,4 mg/gram) – in al zijn verschijningsvormen – in voor te komen[2]. In zonnebloemolie zit echter wel ~50 mg/gram vitamine E.
Met andere woorden: in zonnebloemolie zitten meer gezonde stofjes verstopt dan in de pitjes van de prickly pear. Maar op internet circuleren nu reclames van aanbieders van de olie van de prickly pear met loze kreten als: '9 Prickly Pear Oil Benefits That Will Make Your Skin Look Younger Overnight!'

Zoals altijd verzinnen de verkopers simpelweg de vermeende voordelen van deze olie. Het voedt, is vochtinbrengend en verzachtend, vermindert huidveroudering, voorkomt rimpels en al die andere zaken die ietwat angst gaan inboezemen bij het stijgen der jaren. Overigens kun je ook gewoon je gezicht insmeren met zonnebloemolie. Da's een stuk goedkoper.

[1] Chouqui et al: Oil composition and characterisation of phenolic compounds of Opuntia ficus-indica seeds in Food Chemistry – 2013
[2] Ghazi et al: chemical composition and antioxidant activity of seeds oils and fruit juice of Opuntia Ficus Indica and Opuntia Dillenii from Morocco in Journal of Materials and Environmental Science – 2013

Boternoot (of witte walnoot)

De witte walnoot (Juglans cinerea) is een boom, die van nature voorkomt in het oosten van de Verenigde Staten en Zuidoost-Canada. De witte walnoot is een boom tot twintig meter hoog, met uitschieters tot zelfs veertig meter meter. De schors is lichtgrijs en gegroefd. De bladeren zijn tussen de 40 en 70 centimeter lang. Het is een samengesteld blad dat tot 17 deelblaadjes heeft. Die deelblaadjes zijn harig en lichtgroen. De mannelijke bloemen zijn hangende katjes. De vrouwelijke bloemen zijn harig en vormen zich in clusters van twee tot vijf.
De schil van de bolster is harig en groen tot bruinachtig groen van kleur. De eetbare boternoot (of witte walnoot) is ovaal van vorm.

Het eerste deel van de wetenschappelijke naam, Juglans, is afkomstig uit het Latijn, waar het een samenvoeging is van Jōvis en glans. Normaal betekent glans 'eikel', maar soms werd het woord ook wel gebruikt als alternatief voor nux ('noot'). Samenvattend betekent het dus 'noot van (de god) Jupiter. Het tweede deel, cinerea, is ook al Latijn en betekent 'grijs' en benoemt de kleur van de bast.

Uiteraard is de witte walnoot zeer nauw verwant aan de (Europese) walnoot (Juglans regia).

In het Engels wordt deze noot vaak butternut genoemd, maar dat kan verwarring opleveren. De naam butternut wordt namelijk ook gebruikt voor de muskaatpompoen (Cucurbita moschata). Daarom is 'witte walnoot' misschien de meest duidelijke term voor deze noot.

Gedurende de Amerikaanse Revolutie maakte men een extract van de schors van deze boom in de hoop dat het drinken daarvan pokken zou voorkomen, ernstige diarree kon behandelen en andere maag- en darmstoornissen zou kunnen verhelpen.

Notenallergie

Vrijwel alle voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong bevatten eiwitten. Voedselallergie is een abnormaal sterke reactie van het menselijk afweersysteem op die eiwitten. De specifieke eiwitten, die een afweerreactie veroorzaken, noemen we allergenen.

Door het lichaam worden deze allergenen ten onrechte als indringers gezien en het afweersysteem reageert hierop door het aanmaken van antistoffen. Elke keer als het allergeen wordt herkend, komen de antistoffen direct in werking. Dit heet ‘sensibilisatie’. Deze antistoffen noemen we Immunoglobulin E ofwel IgE. Elk allergeen heeft zijn eigen specifiek IgE. Als reactie komen allerlei stoffen in het lichaam vrij, waaronder histamine. Dit noemen we de allergische reactie.

In principe kan ieder voedingsmiddel, dat eiwit bevat, een allergische reactie opleveren, maar er zijn een aantal die vaker dan gemiddeld problemen opleveren. Dat zijn pinda's, noten, soja, melk, eieren, tarwe, vis, schaaldieren, mosterd, sulfieten en sesamzaadjes. De eerstgenoemde acht zorgen voor 90 procent van de gevallen.

Om een allergie te voorkomen was lange tijd is het standaard voedingsadvies geweest je baby niet te vroeg pap, koemelk, noten of vis te geven. Maar kinderen die al vroeg pindakaas krijgen, hebben juist veel minder vaak pinda-allergie dan kinderen die pinda’s hebben vermeden. Onderzoek heeft ondertussen uitgewezen dat pindakaas en andere potentiële allergenische voedingsmiddelen zo vroeg mogelijk in het dieet van baby's zouden moeten worden opgenomen, want juist dan wordt voedselallergie voorkomen[1],[2],[3]. Het wordt intussen ook aanbevolen om baby's, die borstvoeding krijgen, zo snel mogelijk een botenhammetje met pindakaas aan te bieden[4].

Meer over allergenen in voedsel en cosmetica is hier te lezen.

[1] Du Toit et al: Randomized Trial of Peanut Consumption in Infants at Risk for Peanut Allergy in New England Journal of Medicine – 2015
[2] Du Toit et al: Effect of Avoidance on Peanut Allergy after Early Peanut Consumption in New England Journal of Medicine – 2016
[3] Du Toit et al: Prevention of food allergy in Journal of Allergy and Clinical Immunology – 2016
[4] Perkin et al: Enquiring About Tolerance (EAT) study: Feasibility of an early allergenic food introduction regimen in Journal of Allergy and Clinical Immunology – 2016